Kwartet! De 4 FASES van de bevalling
Een bevalling bestaat uit 4 fases: het begin, de ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte. Misschien zeggen de ‘namen’ van de fases je nu niet zoveel, maar als je eenmaal aan het bevallen bent, is het onderscheid tussen de fases overduidelijk!
Fase 1: het begin
Een bevalling begint vaak met weeën. Dit zijn samentrekkingen van je baarmoeder. In het begin zijn die weeën nog prima op te vangen en kun je zelfs twijfelen of je bevalling begonnen is. Maar je zult merken (lees: voelen) dat de tijd tussen de weeën, de kracht die ze hebben en hoe lang ze duren toeneemt. Je bevalling kan ook starten met het breken van je vliezen. Dan sta je bijvoorbeeld in de supermarkt en merk je ineens dat er vruchtwater langs je benen sijpelt . Als je twijfelt of het urine of vruchtwater is dat je verliest – en je bent thuis – ruik er dan even aan. Vruchtwater heeft een wat zoetige geur. Als je vliezen gebroken zijn en je vruchtwater verliest, volgen de weeën meestal snel. Maar misschien heb jij net pech en komen je weeën niet op gang na het breken van de vliezen. Om infectiegevaar te voorkomen, wordt de bevalling dan na 24 tot 48 uur ingeleid. Het begin van de bevalling kun je ook herkennen aan het verliezen van de slijmprop die voor de baarmoederhals zat.
Fase 2: de ontsluiting
Deze fase neemt meestal de meeste tijd in beslag. Als het je eerste bevalling is, mag je best rekenen op 24 uur. De ontsluiting is het verder opengaan van de baarmoedermond om ruimte te maken voor je baby. Bij elke samentrekking (wee) wordt je baarmoedermond een beetje opgerekt totdat deze een doorsnede heeft van ongeveer 10 centimeter: de volledige ontsluiting. Voor veel vrouwen is het fijn om te horen dat ze volledige ontsluiting hebben. Je hoeft de weeën dan niet meer op te vangen, maar mag mee gaan persen. Echt actie dus!
Fase 3: de uitdrijving
Tijdens deze 3e fase trekt jouw baarmoeder heel krachtig samen en daarbij pers jij natuurlijk actief mee. Zo wordt je baby door het geboortekanaal geduwd. Met een beetje geluk eerst het hoofdje en dan de rest van het lijfje. Volg tijdens deze fase vooral de aanwijzingen van je verloskundige of gynaecoloog. Soms is het nodig dat je het actief persen bijvoorbeeld even onderbreekt door te puffen. Bijvoorbeeld als het hoofdje geboren is en de navelstreng rond je baby zit. De navelstreng wordt dan eerst losgemaakt voordat je verder perst.
Als de bevalling stagneert, bijvoorbeeld door de ligging van je baby of te weinig weeënkracht, kan de verloskundige of gynaecoloog besluiten tot een vacuüm- of tangverlossing of zelfs een keizersnede. Het kan ook voorkomen dat je wordt ingeknipt, waardoor je baby alsnog op de normale manier geboren wordt.
Fase 4: de nageboorte
Zodra je baby is geboren, zit het harde werken er bijna op. Alleen de placenta moet er nog uit. Dit is de nageboorte. Na de bevalling krijg je vaak nog wat naweeën waardoor je baarmoeder samentrekt en de placenta loslaat. Als je dan, op aanwijzing van de verloskundige of gynaecoloog, nog een paar keer perst, komt de placenta er – normaal gesproken – zo uit. Duurt het allemaal wat langer, dan kan de verloskundige of gynaecoloog je een injectie geven om de nageboorte te stimuleren. In een enkel geval moet de placenta operatief verwijderd worden.