PRENATALE SCREENING; ja of nee?
Vanaf het moment dat je zwanger bent, wordt de gezondheid van je baby goed in de gaten gehouden. Het begint met de echo waarop te zien is of het hartje klopt. En dan sta je voor de keuze: wil je wel of geen prenatale screening? Laat je testen of je kind een (erfelijke) afwijking heeft? En welke onderzoeken zou je daar dan voor willen doen?
Wel of niet testen?
De beslissing of je wel of geen prenatale screening doet, ligt volledig bij jou en je partner. Misschien heb je er al over nagedacht omdat er erfelijke aandoeningen in de familie voorkomen. Maar misschien is dat niet zo en twijfel je. De keuze of je wel of niet gaat testen is lastig. Iedereen hoopt natuurlijk de bevestiging te krijgen dat het kind kerngezond is. Maar wat als de uitslag niet goed is? Het is natuurlijk superheftig als je hoort dat je baby een aandoening heeft. En wat doe je dan? Allemaal vragen om mee te nemen als je kiest voor wel of geen prenatale screening.
Welke testen zijn er?
Er zijn verschillende soorten prenatale screening:
13 wekenecho voor lichamelijk onderzoek
20 wekenecho voor lichamelijk onderzoek
NIPT-test om te kijken of er spraken is van chromosoomafwijkingen als het Downsydroom, Edwardssyndroom of Pataussyndroom
Vervolgonderzoek: vruchtwaterpunctie of vlokkentest
De 13 wekenecho
Tijdens je eerste afspraak met je verloskundige zal de optie van een 13 weken echo met je worden besproken. Dit is dan ook zeker een mooi moment om al je vragen te stellen. De 13 wekenecho is niet verplicht. Tijdens deze echo wordt er gekeken of je kindje lichamelijke afwijkingen heeft. De 13 wekenecho kan worden uitgevoerd vanaf 12 weken en 3 dagen tot en met 14 weken en 3 dagen zwangerschap.
De 20 wekenecho
De echo met 20 weken zwangerschap is natuurlijk leuk: weer even kindje-kijken! Maar het is meer dan dat. Tijdens deze echo kijkt de echoscopist, je verloskundige of de gynaecoloog of lichamelijk alles met je kind in orde is en of jij bijvoorbeeld voldoende vruchtwater hebt. Lees hier meer over de
NIPT-test
Vanaf 10 weken zwangerschap kun je de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) laten doen. Bij de NIPT wordt bloed bij je afgenomen en zo kunnen ze zien of je baby een groter risico heeft op het Downsydroom, Edwardssyndroom of Pataussyndroom. Het Edwardssyndroom en het Pataussyndroom zijn ernstige aangeboren afwijkingen waarbij het kind binnen enkele dagen of maanden na de geboorte overlijdt.
Je kunt er ook voor kiezen dat het laboratorium je bloed checkt op andere grote chromosoomafwijkingen. Bij een goede uitslag is het zo goed als zeker dat je kind de onderzochte syndromen niet heeft. Als de uitslag niet goed is, is in alle gevallen vervolgonderzoek nodig om te kijken of je kind echt de chromosoomafwijking heeft.
Vervolgonderzoek
Als de uitslag van de NIPT-test niet goed is, kan je ervoor kiezen verder te onderzoeken. Hiermee krijg je zekerheid of je kind een chromosoomafwijking heeft. Het nadeel is dat deze onderzoeken een klein risico op een miskraam met zich meebrengen. Er zijn twee soorten vervolgonderzoek: de vlokkentest en de vruchtwaterpunctie.
Vlokkentest
Bij deze test neem een arts een klein stukje van de placenta weg. Dit gebeurt met een slangetje via de vagina of met een naald via de buik. Dit weefsel wordt dan onderzocht. Dit kan al als je 11 weken zwanger bent. Een miskraam na een vlokkentest komt voor bij zo’n 2 op de 1.000 vrouwen.
Vruchtwaterpunctie
Hierbij gaat de arts via je buikwand met een dunne naald de baarmoeder in en zuigt daar zo’n 20 tot 30 milliliter vruchtwater uit op. Door de cellen in het vruchtwater te onderzoeken, krijg je zekerheid of je baby een afwijking heeft. Deze test voert de arts uit na 15 weken zwangerschap. Een miskraam komt bij deze methode voor bij 1 op de 1.000 puncties.